LINDA ROODENBURG



ARCHIVES

 


VREEMDE KOST (1)

Gepubliceerd in NRC Handelsblad 8 september 2008.

In houtvuur geroosterde pijlgeschoten Philemon Nova Guinea op een bedje van oerwoudgroenten en dagverse in modder gestoofde rivierkreeftjes



Foto Linda Roodenburg

Zelfs in mijn hut ontkom ik niet aan de blikken van mijn gastheren en -vrouwen de Bedamuni, een volk op het Western Plateau in Papua New Guinea. Geef ze eens ongelijk. De meesten zagen nooit eerder een vrouw met blonde haren en wie weet wat voor vreemde gewoontes zij er op nahoudt. Het dorpshoofd en zijn vrouw hebben hun hut ruimhartig aan ons afgestaan. Om het verblijf in dit geïsoleerde oerwouddorp - 6 uur lopen vanaf de dichtstbijzijnde vliegtuigstrip - te veraangenamen hebben we wat luxegoederen meegenomen. Een pan, een zakje kerriepoeder, een bolletje knoflook, rijst en wat olie. Het matras kon met wat moeite in het vliegtuigje worden gepropt, maar kwam er net als wijzelf doorweekt uit na de hoosbui onderweg.
Deze Papoea's doen of hebben vooral geen dingen waar andere Papoea's bekend om zijn. Geen spectaculaire lichaamsversiering, geen peniskokers, geen fraai houtsnijwerk, potterie of architectuur, gewoon helemaal niets. Hun dieet is navenant: vetarm, zonder smaakmakers, semi-vegetarisch, koolhydraat-rijk en gegarandeerd zonder genetisch gemanipuleerde ingrediënten of chemische additieven. 'Alles puur' en daar zijn wij niet dol op.

Als ik bij het vallen van de avond voor de eerste keer in mijn pan roer met rijst, kerrie en knoflook, komen de Papoea's op de exotische geur af. Ze nestelen zich gezellig rondom het vuur in onze hut in afwachting van wat er komen gaat. Als de rijst gaar is maak ik een royaal gebaar ten teken dat iedereen mag proeven. Binnen enkele seconden is de pan leeg en zijn alle gasten verdwenen. Mijn man de antropoloog vindt dat ik zoveel mogelijk zelf moet ontdekken en legt uit dat ze nu aan het uitdelen zijn in hun eigen families.

Dit is geen kookeiland, maar een culinaire kwelling. De meegebrachte etenswaren zijn in een paar dagen op. Van nu af aan zijn we overgeleverd aan geroosterde larven, sagokoeken, bakbananen en andere vriendelijk bedoelde aanbiedingen van de dag.
Mijn lijden blijft niet onopgemerkt. Jakara, de leukste man van het dorp, verschijnt in de hutopening en toont mij een aan een pijl geregen, bloederige vogel. Hij heeft hem net uit de boom geschoten en vraagt of ik trek heb. Gevogelte! Ik doe er een moord voor. Jakara gaat aan de slag met de beloofde delicatesse. Zijn receptuur is simpel: werp de vogel in het open vuur, haal hem er uit als de kop zwart geblakerd is, sla hem met een ferme klap plat en scheur hem in tweeën. Jakara is een natuurtalent. Hij serveert zijn compositie van handgeschoten Philemon Nova Guinea met in een conservenblikje gekookte oerwoudgroenten op een emaille bordje, het enige uit de verre omtrek. Hij is trots op zijn creatie en kijkt met voldoening naar mijn eetlust. Ik heb in tijden niet zoiets heerlijks gegeten. Inderdaad heel puur en met een gewaagde rooksmaak. De kop en de voetjes leg ik terug op het bordje, daar zijn vast wel liefhebbers voor.

Het tweede en tevens laatste culinaire hoogtepunt van dit verblijf volgt op de ontdekking dat vrouwen 's morgens in de rivier handgemaakte valletjes uitzetten om kreeftjes te vangen. Volgens mijn man de antropoloog zijn lang niet alle mannen zulke goede jagers als Jakara en zorgen de vrouwen meestal voor de noodzakelijke proteïnen in de vorm van kleine beestjes zoals spinnen en kreeftjes. Ik snak naar rivierkreeftjes, maar raak in gewetensnood. Ik wil de kinderen met hun opgezwollen buikjes geen eiwitten uit de mond stoten. Toch vraag ik er één keer om. Gewoon tussen gloeiend houtvuur gaar stoven in Jakara's conservenblikje gevuld met rivierwater aangelengd met modder. Ik pel de kreeftjes en geniet, terwijl de Papoea's vriendelijk toekijken. Als ik klaar ben eten zij het bergje schalen op.